Er zijn maar weinig publicaties over Marius de Jongere verschenen. Bij leven wilde hij het zelf niet en na zijn dood stond de familie er niet open voor. Maar bij het publiek ontstond behoefte om meer over de kunstenaar te weten te komen. Een gunstig klimaat voor onzinverhalen was gecreëerd.
Daarover een publicatie die onthullend blijkt te zijn als je in beschouwing neemt wie de samenstellers van het boek zijn.
Dat er zo weinig over hem bekend was frustreerde ook tentoonstellingsorganisatoren en publicisten. En dat had gevolgen. Hieronder twee voorbeelden. Bij elkaar drie relevante publicaties.
De onzinverhalen
De schrijvers van het boek klagen.
Op hun internetsite beklagen de samenstellers van het boek zich over de onzinverhalen die over Marius Drulman zijn gepubliceerd. Zij schrijven:
“De informatie op internet over M. de Jongere bevat echter totaal geen onderbouwing of bronvermelding en roept veel vragen op. Zo zou hij meerdere schilderijen per dag afleveren. Hij zou zelfs een hele serie doeken in zijn atelier op een rijtje hebben staan, waar hij al schilderend langs liep. Was dit de werkwijze van de kunstschilder? Waar komt dat verhaal vandaan? Er zou dan toch iemand in het atelier geweest moeten zijn, die dat geconstateerd heeft. Wie was dat dan? Bood het atelier hier voldoende ruimte voor? Over zijn roem is ook van alles te lezen. Dat zijn roem niet beperkt bleef tot Nederland is een feit. Maar bestelde Onassis inderdaad 28 doeken, waarop alle schepen van zijn vloot afgebeeld stonden? Was de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson in de jaren 60 in zijn atelier geweest? Werden daar toen vijf Hollandse landschappen gekocht? En dan bezat de kunstenaar ook nog een huis in Zwitserland ! Was dat echt waar? Leidde het bezit van het huis inderdaad tot een aantal schilderijen met berglandschappen? Of was daar misschien een andere aanleiding voor? En waarom zou de kunstschilder midden in de bergen aan veel van zijn havengezichten werken? Had hij last van heimwee? Allemaal verhalen zonder enige onderbouwing of bronvermelding.”
De bron van de onzinverhalen
Waar die verhalen vandaan komen is niet zo moeilijk te achterhalen.
Peter de Lange schrijft op 28 maart 2002 in het Rotterdams Dagblad het artikel ‘Havenschilder De Jongere doet Rotterdamse trots herleven’ en laat daarin Gerard van Driel, die geannonceerd wordt als “de Jongere-kenner, -verzamelaar en handelaar” aan het woord. Hieronder de fragmenten waarover de samenstellers van het boek hun beklag doen! Lees maar mee …


Beide fragmenten komen uit het genoemde artikel dat nog steeds (heden 29 januari 2020) op de site van kunsthandel van Driel staat.
En onder het kopje ‘Jongere, Marinus Johannes de’ , eveneens op de site van kunsthandel van Driel, treffen we opnieuw niet- onderbouwde beweringen aan. Hieronder een fragment:

Maar blijkbaar hadden de samenstellers van het boek niet door dat de belangrijkste bron van de onzinverhalen in hun midden vertoefde.
Feitelijk voegde Gerard van Driel in het artikel geen nieuwe informatie over Marius Drulman toe, anders dan wat al eerder bekend was uit het Scheen-lexicon. Spijtig genoeg zou de beeldvorming over de kunstenaar naar aanleiding van zijn uitspraken wel blijven hangen.
Uitsluiting
Er is een geval bekend dat Marius Drulman van deelname aan een belangrijke expositie werd uitgesloten. In Rotterdam nog wel.
‘Panorama Rotterdam’ was de naam van de tentoonstelling over Rotterdamse stadsgezichten die in de Kunsthal te Rotterdam van 8 september 2001 tot 6 januari 2002 werd georganiseerd. Peter van Eijkelenburg schreef erover in het artikel ‘Zicht op vorig Rotterdam’ (Rotterdams Dagblad, 29 augustus 2001). Werk van Marius de Jongere ontbrak in die tentoonstelling. Medeorganisator en kunsthandelaar Peter van Beveren verklaart in het artikel dat De Jongere werd uitgesloten van deelname. “Marinus de Jongere mag niet meedoen. Ons criterium was: schilders die op hun eigen manier, dus zonder navolger te zijn, het thema stadsgezicht hebben geïnterpreteerd.”
Van Beveren geeft geen onderbouwing of motivering voor zijn mening dat Marius een navolger zou zijn.
Op de expositie Panorama Rotterdam (2001-2002) had werk van M.de Jongere natuurlijk niet mogen ontbreken. Maar organisator Van Beveren wist niets van de belangrijkste Rotterdamse havenschilder van na de oorlog. Van Beveren loste zijn eigen dilemma op door Marius te diskwalificeren en hem een navolger te noemen. Vervolgens kon hij hem van de belangrijke tentoonstelling uitsluiten door het criterium op te voeren dat navolgers niet mochten exposeren.
Marginalisering
Irene Jacobs schrijft in “Havens van Amsterdam en Rotterdam sinds 1870” een hoofdstuk over Rotterdamse havenschilders. [1]
Jacobs onderscheidt twee groepen havenschilders: de gepassioneerden en de geïnspireerden.
Voor ‘gepassioneerde’ havenschilders als Johan Hendrik van Mastenbroek (1875-1945) en August Willem van Voorden (1881-1921) “was de haven van Rotterdam de wereld waar álles om draaide. Andere thema’s zijn in hun werk nauwelijks terug te vinden en de wijze waarop zij de haven vastlegden getuigt van gedrevenheid en passie”, schrijft Jacobs.[2]
Voor de ‘geïnspireerde’ havenschilders “was de haven een belangrijke inspiratiebron en hoofdthema, maar niet het énige.”[3] Verder constateert Jacobs dat hun havenwerk minder exact is in termen van plaats, tijd en handeling en zij concludeert: “Daardoor is het als tijdsdocument van beperkte waarde”.[4] Tot deze laatste groep rekent Jacobs kunstenaars als Cor Noltee, Wim Bos, Joop Molenaar, Gerard Delfgaauw en M.de Jongere.
Over M.de Jongere schrijft Jacobs maar zes zinnen:
“Marinus Johannes Drulman, beter bekend als M.de Jongere (1912-1978) verwierf grote bekendheid als havenschilder van Rotterdam. Hoewel geschoold aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam, haalt De Jongere met zijn havenwerken vrijwel nooit een hoge kwaliteit. Hij toont de scheepvaart, meestal op de Nieuwe Maas, zoals velen die graag zagen. De vraag was zó groot, dat hij meerdere doeken per dag vervaardigde en in een rijtje op zijn atelier klaar had staan. Helaas lag het initiatief daardoor bij de klant, niet bij de schilder. Zijn oeuvre ademt de sfeer van ‘de haven van toen’, maar geeft deze vanuit een historisch, inhoudelijk en kunsthistorisch perspectief slechts zeer beperkt weer”.[5]
Het zal de opmerkzame lezer niet zijn ontgaan dat élke zin van Jacobs over M.de Jongere tenminste een feitelijke onjuistheid of een discutabele conclusie bevat. Jacobs geeft geen onderbouwing voor haar meningen, bronnen waarop zij zich baseert ontbreken.
Irene Jacobs kon in haar publicatie over Rotterdamse havenschilders onmogelijk om M.de Jongere heen. Jacobs maskeert haar eigen gebrek aan kennis over deze kunstenaar en zijn werken door vooral over andere Rotterdamse havenschilders te schrijven. Haar uitspraken over M.de Jongere zijn terug te voeren op onjuiste gegevens in het bronnenboek ‘Beeldende Benelux’ [6], desinformatie en beeldvorming in het eerdergenoemde krantenartikel van Peter de Lange [7] en drie olieverfschilderijen van Marius Drulman die zij toen als conservator van het Maritiem Museum in Rotterdam in beheer had.
Jacobs oordeelde met een getroebleerd en beperkt blikveld. Hoe gepast is het om zo de betekenis van het werk van Marius Drulman te marginaliseren en in generaliserende bewoordingen zijn schilderijen in vergelijking tot die van bijvoorbeeld J.H. van Mastenbroek te beoordelen als ‘zwakkere doeken’?[8]
[i] Peter van Eijkelenburg, Zicht op vorig Rotterdam, Rotterdams Dagblad, 29 augustus 2001
[ii] Peter de Lange, Havenschilder De Jongere doet Rotterdams trots herleven, Rotterdams Dagblad, 28 maart 2002.
[iii] Ibidem. Citaat van De Lange over Gerard van Driel.
[iv] Notities Van Driel over Marius Drulman; in archief Kunsthandel Van Driel Rotterdam.
[v] Ibidem. De oorspronkelijk door Van Driel genoteerde getypte tekst luidde: Marius was de zoon van de bekende schilder, etser Marius Jansen en Mevrouw Drulman. De handgeschreven correcties betreffen: Janssen (in plaats van Jansen) en Barnas (i.p.v. Dulman). Handgeschreven is toegevoegd: Toen nog getr (getrouwd, HT) met ene Drulman.
[1] Irene Jacobs, Rotterdamse havenschilders, in: Remmelt Daalder (red. e.a.), Havens van Amsterdam en Rotterdam sinds 1870, Zutphen 2008.
[2] Ibidem, blz. 116-117
[3 Ibidem, blz. 120.
[4] Ibidem, blz. 120.
[5] Ibidem, blz. 120.
[6] P.M.J.E. Jacobs, Beeldend Benelux, biografisch handboek, uitgave van Stichting Studiecentrum voor Beeldende Kunst, Tilburg.
[7] Peter de Lange, t.a.p. 28 maart 2002.
[8] Irene Jacobs, op.cit.,2008, blz 132.